‘Ik heb zelf tien jaar in Rotterdam gewoond', zeg ik. ‘En elke keer als ik langs het standbeeld ‘De verwoeste stad’ van Zadkine fietste, moest ik er toch even naar kijken.’
‘Waar heb je in Rotterdam gewoond?’, vraagt hij.
‘Kralingen en Noordereiland. Maar niet in het sjieke gedeelte van Kralingen hoor.’
Ik heb André van Duin aan de lijn. Het is donderdag 29 april, negen uur in de ochtend. Ik had hem om half negen een appje gestuurd. ‘Ik bel je om 10 uur voor het interview.’ Ik kreeg meteen antwoord terug. ‘Het mag ook eerder hoor.’
Vanavond – 4 mei – gaat André van Duin spreken tijdens de Nationale Herdenking op de Dam.
Ik wil in het kader van 4 en 5 mei heel graag even terug naar je jeugd. Rotterdam 1947. Je groeide op in een verwoeste stad.
‘Ja. Ik groeide op in de naweeën van de verwoesting, maar toch heb ik er geen vervelende herinneringen aan overgehouden. Ik herinner me de bouwputten. Dat we overal in, op en onder konden kruipen, dat we overal konden spelen en dat we zomaar zonder al te veel problemen fikkies konden stoken. En ik herinner me de enorme openheid van de stad. Alles lag open. Alles lag braak. Alles was bouwgrond.’
En nu sta je als vierenzeventigjarige man op vier mei voor het Nationaal Monument op de Dam, tegenover de koning en de koningin en een verder nagenoeg leeg plein. Wat doet dat met je?
‘Ik voelde me uiteraard enorm vereerd toen Gerdi Verbeet mij belde met de vraag of ik wilde spreken. ‘Een sympathieke man die een breed publiek aanspreekt en die door wat hij heeft gedaan en door wat hij nog steeds doet verschillende generaties met elkaar verbindt.’ Dat is mooi. Het is iets dat je maar eenmaal in je leven zult doen. Ik mag vijf, zes minuten een toespraak houden die ik zelf heb mogen invullen.
‘Ik ben nog steeds die gewone Rotterdamse jongen die vroeger stiekem fikkie stookte.’
Natuurlijk kijkt het comité 4 en 5 mei de toespraak na of er geen vreemde of onjuiste zaken instaan en of ik onbedoeld geen mensen schoffeer bijvoorbeeld, maar verder ben ik vrij in wat ik zeg. Er is mij verteld dat ik rustig moet spreken. Overigens is De Dam niet helemaal leeg. Er zullen in totaal ongeveer honderd mensen aanwezig zijn die net als elk jaar kransen en bloemen namens verschillende organisaties zullen neerleggen.’
Wat roer je aan in je toespraak?
‘Van Rotterdam gaat het via de tewerkstelling van mijn vader in Duitsland en het Homomonument bij de Westerkerk naar de boodschap dat we blij mogen zijn dat we in Nederland wonen. Het is een serieuze aangelegenheid die een serieuze toespraak behoeft. Daar kan geen ruimte voor grappen zijn. Dus toen iemand mij vroeg of ik mijn toespraak misschien met grappen zou larderen, was het antwoord: ‘Nee, natuurlijk niet.’’
De punt van de roze driehoek van het Homomonument die in het water van de gracht ligt, wijst naar het Nationaal Monument op de Dam. Je bent homoseksueel, en op het moment dat je op de Dam staat, raak je als het ware de punt van de roze driehoek aan.
‘Ja. Ik ben me daar ook erg bewust van. Het wordt voor mij ook de eerste keer dat ik vier mei op de Dam aanwezig ben. Ik ga elk jaar naar het Homomonument om daar vier mei te gedenken. Die plek voelt toch als de plek waar ik op dat moment moet zijn. Daar worden ook elk jaar toespraken gehouden en kransen gelegd. Daar wordt ook herdacht. Daar wil ik graag bij zijn.’
Je bent – terecht – een alom gerespecteerd artiest en een uiterst sympathieke man. Je bent – met alle respect – meer de nationale knuffelopa dan de éminence grise van het regenboogactivisme.
‘Natuurlijk zijn de LHBT+-geschiedenis en LHBT+-emancipatie een beetje aan mij voorbijgegaan, net zoals het homo-uitgaansleven, omdat ik in die jaren drukdoende was met mijn carrière. Ik heb nooit op de barricades gestaan, nee, maar ik heb mijn homoseksualiteit ook nooit ontkend. Ik ging het onderwerp niet uit de weg.
Tot aan zijn overlijden kwamen Martin en ik overal samen. Het verbaast mij oprecht dat er nog steeds mensen zijn die zeggen: ‘Huh? Van Duin homoseksueel?’ Nee, ik ben geen Benno Premsela, Gerard Joling of Gordon, maar ik ben ook zeker niet in de kast gebleven.’
Het Algemeen Dagblad noemde je in 2017 ‘ruim een halve eeuw Nederlands grootste volkskomiek.’ Ik heb vanmorgen vroeg nog eens ‘Voor altijd’ bekeken, het lied van Danny Vera dat je voor Martin bij ‘Matthijs gaat door’ zong. Ergens door je leven heen is er iets veranderd. Je zou als komiek dertig jaar geleden waarschijnlijk nooit uitgenodigd zijn geweest voor de toespraak die je vier mei gaat uitspreken. Van volkskomiek naar de meest geliefde en hoogst gewaardeerde allround artiest van Nederland. Van ‘bloemkolen’ naar ‘Heel Holland bakt’. Is dat een proces, of sta je op een dag op en denk je: ‘Ik hang de fluitketel aan de wilgen?'
'Na vijftig jaar denk je ‘Ik wil wel eens wat anders’, dus toen Joop van den Ende aan mij en Kees Hulst voorstelde om ‘Sunshine Boys’ op de planken te brengen, zei ik meteen ja. Toen vervolgens Jan Slagter van Omroep Max mij benaderde voor ‘Heel Holland bakt’ zullen er vast mensen geweest zijn die gedacht hebben: ‘Oh jee, nu wordt het natuurlijk taarten smijten’, maar dat is uiteraard nooit onze bedoeling geweest.
Toch was dat in het begin lastig manoeuvreren, zeker na een grootheid als Martine Bijl. Ik ben heel voorzichtig begonnen. Mensen moeten de gelegenheid krijgen je als presentator te accepteren en ik moet de gelegenheid krijgen in die rol te groeien. Dat is gelukt. En daar zijn weer andere soortgelijke programma’s uit voortgekomen. ‘Heel Holland bakt Kids’ en ‘Heel Holland bakt de Herkansing’.
Maar ik ga ook het programma ‘Van Duin op de Volkstuin’ maken. Onder druk van de stadsuitbreiding wordt de volkstuin nogal eens bedreigd en ik was benieuwd naar de verhalen van de volkstuinbezitter. Dat zijn prachtige portretten van een enorme diversiteit, echt een enorme bagage aan verhalen. Prachtig. Ik ga in het Spoorwegmuseum in Utrecht een programma maken over modeltreinen. Een jongensdroom die uitkomt.
‘Het verbaast mij oprecht dat er nog steeds mensen zijn die zeggen: ‘Huh? Van Duin homoseksueel?’
Voor komende Kerstmis ga ik voor een tv-programma bij Omroep Max de rol van ‘Scrooge’ spelen. En naar aanleiding van mijn optreden bij ‘Matthijs gaat door’ met het lied ‘Voor altijd’ van Danny Vera, ben ik met Danny bezig met een Franstalig repertoire. Een album met vertaalde Franse chansons. Vertalingen van Aznavour. Dat zou mooi zijn. Al is Aznavour vaak wel triest.’
Het Franse chanson is iets anders dan de Duitse schlager.
‘Dat kun je wel zeggen, ja.’
Ik kan je de vertalingen van de Franse zangeres Barbara sturen. (*)
‘Graag!’
Het valt me nu weer op hoe benaderbaar je bent. Ik herinner me jou van zo’n vijftien jaar geleden toen ik op vrijdagmiddag wel eens in café De Pieper in Amsterdam kwam en jou en Martin daar ontmoette. Mijn hondje zat al snel op jouw schoot omdat je hem plakjes worst voerde.
‘Leeft je hondje nog?’
Nee, die is drie jaar geleden op bijna achttienjarige leeftijd overleden.
‘Ja, Martin en ik kwamen op vrijdagmiddag graag in De Pieper, samen met presentator Fred Oster en actrice Duck Jetten, ja. Gezellig.’
Toen ik een keer met mijn toenmalige vriend en mijn beginnend dementerende schoonmoeder op het terras zat en mijn schoonmoeder er maar niet over uit kon dat jij naast haar zat, vroeg mijn vriend of hij een foto van jou en zijn moeder mocht maken. Dat was geen enkel probleem.
‘Nee. Dat is het voor mij nooit. Als bekende Nederlander word je natuurlijk een beetje gemeengoed. Dat mag ook. Als ik terugdenk aan mijn idolen – Tom Manders, Tommy Cooper – dan weet ik nog hoe leuk ik het vond om deze mensen te ontmoeten en te mogen spreken. Vroeger was het een handtekening en tegenwoordig is het een fotootje. Het kost nauwelijks tijd en het doet groot plezier dus ik heb daar geen enkele moeite mee. Ik ben wars van sterallures en statusgevoeligheid. Ik ben nog steeds die gewone Rotterdamse jongen die vroeger stiekem fikkie stookte.’
En die nu op vier mei op de Dam het land mag toespreken.
‘Ja. En die nu op zijn vierenzeventigste op vier mei op de Dam het land mag toespreken.’
Zie ook: www.4en5mei.nl
(*) Barbara was de artiestennaam van Monique Andrée Serf (Parijs, 9 juni 1930 – Neuilly-sur-Seine, 24 november 1997). Ze was een Franse zangeres, tekstschrijver en componist van Joodse komaf. Beroemde liederen van haar zijn onder andere L’aigle noir, Nantes en La solitude. De vertalingen van haar liederen zijn tot stand gekomen in samenwerking met Jeroen de Beer.
Dit artikel verscheen eerder op de website van De Gaykrant.